De afgelopen jaren heb ik op deze website en op het keesjemaduraatje blog veel over extreem-links en andere extremistische organisaties geschreven. Sinds 2005 is helemaal niemand op het idee gekomen, dat deze belangstelling misschien iets met mijzelf te maken zou kunnen hebben. Alleen de emeritus hoogleraar Meindert Fennema wierp mij voor, dat ik in mijn jonge leven zoveel fouten had gemaakt, dat ik waarschijnlijk nu boete en rekenschap wilde afleggen. Dat zou de reden kunnen zijn, dat ik het boek “Vijftig Jaar Palestina Komitee” had geschreven. Tijd dus, om nu eindelijk een boekje open te doen en open kaart te spelen.
Tijdens mijn middelbare schooltijd in Castricum was ik al op het anarchistische tijdsschrift De Vrije Socialist geabonneerd. Nadat ik in 1978 naar de Amsterdamse staatsliedenbuurt was verhuisd, ten einde op de VU, culturele antropologie te studeren, meldde ik mij meteen aan bij het in het tijdschrift vermeldde contactadres van de Federatie van Vrije Socialisten.
Ik vervoegde mij op een middag op een adres in de Amsterdamse Quellijnstraat en stommelde een steile trap op. Op de derde verdieping aangekomen, was de genoemde contactpersoon stomverbaasd dat ik voor de Federatie van Vrije Socialisten kwam, want die was opgeheven en bovendien bestond die niet meer en wat had ik er te zoeken. Dat was voor mij een bittere teleurstelling, want tenslotte waren de woelige jaren zestig al mij voorbij gegaan en bevond ik mij in de saaie jaren zeventig. Nu ging de serieuze anarchistische organisatie Federatie van Vrije Socialisten ook nog aan mijn neus voorbij.
Ik herinnerde mij, dat ik in 1976 op de veerboot van Sheerness naar Vlissingen, de oude provo Robert Jasper Grootveld was tegengekomen. Die vertelde mij bij die gelegenheid, dat de Provo’s op een gegeven moment zichzelf anarchisten waren gaan noemen. Daarop werd het groepje rond Rob Stolk en Roel van Duijn bij de officiële organisatie van anarchisten ontboden om te vragen wat dat te betekenen had en om te onderzoeken of ze wel door de ballotage commissie zouden komen. Deze Vrije Socialisten werden door Robert Jasper als, “de dames en heren anarchisten” beschreven. Tegenover het adres op de Quellijnstraat had Rob Stolk een drukkerij, zodat ik in de tien jaar daarna nog regelmatig met de ex-Provo heb kunnen converseren. Hij was nog steeds kritisch over de Federatie die hij als zijnde “arbeideristisch” beschouwde.
De weken na mijn eerste kennismaking met de officiële organisatie van het anarchisme, belde ik vanaf de telefooncel op het van Limburg Stirumplein regelmatig met mijn anarchistische contactpersoon, en na lang aandringen kreeg ik dan de datum van een vergadering in een zaaltje in de Bethaniëndwarsstraat. Daar ben ik heen gegaan en heb de contacten gelegd die de tien jaren daarna mijn leven drastisch hebben bepaald. Aangekomen bij het zaaltje, natuurlijk precies op tijd, want gereformeerd en uit de provincie, maakte ik kennis met de gewoonte van Amsterdamse activisten altijd te laat te komen. Bovendien was er niet voor sleutels gezorgd, zodat we naar een privé-woning op de Nieuwmarkt moesten uitwijken.
Pas tijdens Pinksteren 1979 kreeg ik de mogelijkheid op de camping “Tot Vrijheidsbezinning” kennis te maken met het “Noordelijk Gewest van Vrije Socialisten”. Ieder jaar gingen de dames en heren anachisten, waar ik inmiddels ook toe behoorde, in een busje of met de trein, helemaal naar Appelscha, om tijdens de Pinksterlanddagen ons in het extreem-linkse gedachtegoed onder te dompelen. De vrijheidsbezinning was slechts beperkt tot de vrijheid van de staat en vrijheid van dienstplicht, maar strekte zich niet tot alle segmenten van het leven uit. De oude garde van de Federatie was streng geheelonthouder, zodat er geen drank en drugs op het terrein werden getolereerd. Voor de Amsterdamse harde kern van anarchisten was dat een reden om buiten het kamp, in een afgelegen dal, te kamperen. Op een gegeven moment ondervonden we meer tolerantie van de regelmatig opduikende boswachter, dan van de oude leden van het Noordelijk Gewest.
Een opmerkelijk detail waar ik in het licht van de huidige diversiteits- en klimaathysterie nog op wil wijzen is, dat er in die jaren gewoon met vlees werd gekookt en ik zelf daar, veel mensen willen dit niet geloven, de enige vegetariër was. Dit principe, en mijn geheelonthouding, werd door de Amsterdamse anarchisten met gehoon begroet. Je kan je serieus afvragen waarom ik niet gewoon met de antropologen naar de kroeg ging en waarom ik mij zo nodig met het thema anarchisme wilde bezighouden. Over sommige dingen moet je niet nadenken.
Dit alles ter inleiding van een serie artikelen die ik op dit blog de komende tijd wil schrijven en die de Federatie van Vrije Socialisten in de periode van 1955 tot en met 1978 beslaat. De aanleiding is een inzageverzoek bij de AIVD over de federatie, hetgeen beloond is met zeven zip-bestanden vol met informatie. Ik heb dit inzageverzoek niet zelf gedaan, maar het is wel van de AIVD-website te downloaden. Om alvast een voorproefje te geven. De BVD en later AIVD hebben sinds de jaren vijftig jaarlijks een lijst met extremistische organisaties gemaakt. De Federatie van Vrije Socialisten staat ook op de lijst en werd dan ook sinds 1955 in de gaten gehouden. Ik was dus een extremist en dat is ook wel eens leuk om te vertellen.