De Amsterdamse schrijfster Flip Willemsen klaagt via het nieuwe sociale medium Facebook, dat er over haar boek nu nooit eens een recensie geschreven wordt en dat ze ondanks het schrijven van tien boeken nog niet is doorgebroken. Bij de pretentieuze uitgeverij Meulenhof eruit gegooid en de uitgeverij Compaan te Maassluis gaat op de fles nadat het nieuwste boek van Flip Willemsen net is verschenen. Sommige mensen hebben het allemaal en anderen hebben niets. Is er wel een God?
Ondanks de religieuze opvoeding van Flip Willemsen, haar vader was dominee in Hierden en lid van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk, komt God in het boek “Van de buren niets dan goeds” niet voor. De hoofdpersoon woont alleen in de stadsjungle van Amsterdam-Centrum en is geheel op zichzelf aangewezen. De twee buurmannen die naast haar op de flatgalerij wonen spelen ieder hun eigen spel en de hoofdpersoon is op die manier aan de heidenen uitgeleverd. Gedurende het gehele boek vraag je je af: “Hoe houdt deze vrouw dit vol?” Maar soms doet ze dat ook niet.
Doordat de schrijfster in het kroegencircuit rond het Spui verkeert en daar op de vrijdagavonden allerlei wannabee media-tyconen ontmoet, zijn er toch nog aardig wat positieve quotes over de schrijfster en haar nieuwe boek gepubliceerd. Surplus schrijft bijvoorbeeld: “Willemsens grootste verdienste is wel haar humor”. In het boek staan inderdaad vele grappige en humoristische passages, zoals de omschrijving van haar buurman:.
“Hij was sportief en hield van horror, winegums en humor, maar een goed gesprek vond hij ook belangrijk”
Juist in de humoristische passages komt de eenzaamheid van de hoofdpersoon en de leegte van de grote stad met zijn massa’s aan te herkeuren en om-te-scholen cliënten goed tot uitdrukking. Het Centrum Voor Werk en Inkomen doet een huisbezoek bij de hoofdpersoon en daar ontspint zich de volgende passage:
“Hoe noem je zoiets?” vroeg de vrouw aan de man? Ze wees naar de boekenkast.
“Stellage?” zei de man.
“Stellage”, zei de vrouw langzaam terwijl ze schreef.
“U leest veel”, zei de man.
“Inderdaad”, zei ze.
Als het allemaal teveel wordt, probeert de hoofdpersoon via een contactadvertentie ‘een man die haar bij de hand neemt’ te vinden. Dat levert de volgende geniale passage op:
“Ik, zesenvijftigjarige man, ben een persoon van de simpelheid. Ik ben heel zwart-wit. Ik ben net een hond. Zo nu en dan heb ik een aai over mijn kop nodig, ik denk iedere man wel.”
Het is onbegrijpelijk dat er in recensies beweerd wordt, dat Flip Willemsen geen diepgang in haar hoofpersonen weet te brengen. Juist de vervreemdende en tweedimensionale passages zoals die hierboven, schetsen een wereld vol van stadse eenzaamheid en gekte, die je ook bij schrijvers als Albert Camus of Michel Houellebecq terug vindt. Ik denk niet dat er één recensent te vinden is die beweert dat de karakters van deze twee grote Franse schrijvers vlak en niet uitgewerkt zijn.
Alleen Vrij Nederland slaat de spijker op zijn kop met de volgende kenschetsing van het boek:
‘Van haar vrouwelijke personages gaat, hoe eenzaam ook, altijd een zekere opgewekte moed der wanhoop uit’ .
Hoe treffende deze opmerking is, weten alleen de mensen die de schrijfster persoonlijk kennen. Dan komt aan het licht dat Flip Willemsen weliswaar steeds benadrukt dat de hoofdpersoon uit haar boeken niet dezelfde is als haar eigen persoon, maar de overeenkomsten zijn zo groot, dat we moeten concluderen, dat Flip Willemsen in haar boeken haar eigen omgeving en haar eigen lijden beschrijft.
Is het mogelijk de schrijfster Flip Willemsen te onderscheiden van haar hoofdpersonen en is het mogelijk haar werkelijk te leren kennen? Keesjemaduraatje ging op pad om deze prangende vragen te beantwoorden. De schrijfster had een presentexemplaar van haar jongste boek “Van de Buren niets dan Goeds” beloofd en de afspraak was, dat dit exemplaar in het beruchte café ‘De Zwart’ op het Spui aan de blogger overhandigd zou worden. Zo gezegd zogedaan. Dacht ik dan. Maar dat bleek toch niet zo eenvoudig.
Er is een subculturele klasse van media-makers, ex-dichters en videokunstenaars die hun netwerk in stand houden door op de donderdagen en vrijdagen en wie weet welke dagen nog meer, langs de cafés De Zwart, De Pels en De Doffer te trekken, te drinken en onderwijl te vertellen met welke projecten ze allemaal bezig zijn. Tijdens mijn pogingen om Flip Willemsen te leren kennen en erachter te komen welk literair talent zich achter de moeiteloos in deze culturele wereld bewegende schrijfster verbergt, word ik aan wel drie, vier ‘dichters die nog met Kopland hebben gepubliceerd’ dan wel ‘op de begrafenis van Komrij een gedicht voorgelezen hebben’ voorgesteld. Intussen de één na de andere biersoort naar binnen werkende.
Op een gegeven moment staan we zelfs buiten te roken. Terwijl ik niet-roker ben. Maar dat geheel terzijde. “Wat ben je toch een vieze vrouw”, voegt de Redacteur van de Joodse Radio de schrijfster Flip Willemsen toe. Ze heeft zojuist een opmerking over rukken en hoe je daar van af kan vallen gemaakt. Ook de daarop volgende opmerkingen en het weerwoord van de gasten van De Pels laten aan scuriliteit niets te wensen over. Het is een wereld die geheel vreemd voor mij is.
Ook in haar boek schuwt de schrijfster geen precaire situatie te beschrijven:
“Ik zal blij zijn als ik mijn elektrische tandenborstel weer kan gebruiken”
“En de vibrator weer uit het nachtkastje kan”
“Als ik een nachtkastje had”
Hij lachte weer, harder nu.
“Ze zaten voor haar deur en waren nog maar net aan het eten toen Ed ineens vertelde dat hij zich drie keer per dag aftrok.
“Drie keer?” vroeg ze omdat haar zo gauw niets anders te binnen schoot.
We verlaten het café De Pels. Lopende over de Keizersgracht overvalt mij opeens een groot gevoel van eenzaamheid en leegte. De schrijfster heeft haar kroegentocht nog niet afgerond en wil persé door naar De Doffer. Wie weet wat commentatoren daar nu weer uithangen en met wie ik me daar weer moet meten. We weten het niet en als het aan mij ligt ben ik ook niet benieuwd er achter te komen. Ik wil alleen nog naar huis.
De schrijfster heeft echter nog een troef achter de hand. Het presentexemplaar ligt bij haar thuis. We lopen langs de grachten naar haar huis in de Jordaan. We lopen de gietijzeren trap op en komen langs de balustrade waar de belangrijkste gewelddadige scene zich heeft afgespeeld:
“Snel raapte hij de theedoek op, gooide hem naar binnen, draaide zich om, greep haar vast en duwde haar met haar rug tegen de balustrade. Hij schreeuwde: ‘Je gaat eroverheen, je gaat eroverheen’
In het voorbijgaan, het is ’s nachts om 02.00 uur, klopt de schrijfster achteloos even op het raam van haar buurman. “Ik kan me voorstellen dat deze mensen helemaal gek van deze vrouw worden”, denk ik dan. En andersom ook, blijkens de volgende scene in het boek:
“Toen ze zich daarna in de slaapkamer aan het uitkleden was, ondekte ze dat er iemand op de galerij stond. Niet dat ze hem hoorde ademen of hoesten, nee, ze voelde het. en ze wist dat hij het was. Boris”
Ik bevind mij nu in het heiligste der heiligen, waar het allemaal is gebeurd. De crime-scene van het boek “Van de buren niets dan goeds”. Eindelijk ontvang ik uit handen van de schrijfster zelf, het presentexemplaar. Buiten begint het zachtjes te regenen. De wijn wordt opengetrokken en er worden sigaretten gehaald.
Wat ze later ook van deze recensie gaan vinden en wat de schrijfster er ook van vindt. Ze kunnen in ieder geval niet ontkennen dat ik ter plaatse en in de leefwereld van de kunstenaar zelf, onderzoek heb gedaan.